Hoe plaats je een draadafsluiting?

Als je gekozen hebt welke draad de beste oplossing voor jouw behoefte is, dan komt het er enkel nog op aan die correct te plaatsen. We overlopen enkele belangrijke aandachtspunten in dit artikel.

 

Hoeveel palen?

Om te weten hoeveel palen je nodig hebt, kan je een eenvoudige rekensom maken. Je begint met één paal, en daarna plaats je een paal elke twee meter. De formule is dus:

1 + de lengte/2.

Vaak is het echter beter om een schets te maken van de tuin en alle palen uit te tekenen. Zeker bij complexe vormen heb je zo een beter zicht op het aantal benodigde palen. Je kan ook makkelijk zien hoeveel hoekpalen, verstevigingspalen of poortpalen je nodig hebt.

 

Eerst de hoekpalen

Let ook op de juiste plaatsingsvolgorde. Je plaatst eerst de eerste en de laatste paal, de hoekpalen dus. Pas daarna plaats je de tussenpalen. Door een metserskoord tussen de hoekpalen te spannen kan je controleren dat de tussenpalen mooi op één rij liggen.

 

Tussenliggende palen

Werk je met draad op rol, dan kan je alle tussenpalen meteen plaatsen, op gelijke afstand van elkaar. Ongeveer om de twee meter. Weinig kans dat je exact een veelvoud van 2 m nodig hebt, dus je mag die afstand wat aanpassen.

Werk je met draadpanelen, dan werk je van de hoek weg. Telkens plaats je een paneel en een paal, een paneel en een paal, een paneel en een paal … Zo hou je de juiste tussenafstand aan; die blijft steeds gelijk. Het laatste (of minst zichtbare) paneel moet je op maat afkorten.

 

Palen plaatsen

Om de paal vast te zetten maak je eerst een put. Ongeveer 30 op 30, voor dikkere hoekpalen mag dat 50 op 50 zijn. De meesten gaan die put gewoon graven met een spade. Als er echt veel palen te plaatsen zijn kan een grondboor het werk wat versnellen.

De palen worden vastgezet met snelcement. Reken zeker een tweetal zakken per paal. Voor hoekpalen, waar de put ruimer is, kan dat oplopen tot 3 à 4 zakken. Je vindt de aanbevolen hoeveelheid op het schema op de verpakking.

Het gebruik van snelcement is eenvoudig: leeg de zakken in de put en giet aan met water. Eventueel kan je, meteen na het begieten, de cement nog wat aantrillen, om luchtbellen te vermijden.

TIP
De diepte van de palen en de hoeveelheid beton worden in theorie mee bepaald door de grondsoort en de wind die de omheining zal vangen (zeker bij gevulde panelen) 30 op 30 en 50 op 50 zijn standaarden, maar het is goed om altijd de technische fiche van de afsluiting na te kijken.

 

Positie

Zoek vooraf wel de juiste positie van de paal. Dat wil zeggen: de paal moet in de lijn staan: daarvoor is er het metserskoord. De paal moet op de juiste hoogte komen. Daarvoor meet je overal dezelfde hoogte tot het metserskoord, of je controleert met een laser. De paal moet loodrecht staan. Controleer dit met je waterpas. Met twee snelspanklemmen en twee planken kan je de paal schragen tijdens het plaatsen.

TIP
Leg een tegel op de bodem van de put, zo zakt de paal tijdens het plaatsen niet dieper weg dan afgemeten.

 

Steunpaal

Draad op rol wordt opgespannen tussen de begin- en eindpaal. Er zullen dus extra trekkrachten op deze palen zitten. Om die trekkrachten op te vangen wordt er een schuine steunpaal geplaatst. Eén zijde zet van die steunpaal zet je met beton vast in de grond, de andere zijde verbind je met de paal via het juiste koppelstuk.

 

Opspannen

Tussen de palen hangen we een spandraad. Deze zal helpen om de tuindraad strak vast te binden. Bevestig de spandraad aan de beginpaal en wikkel die af tot de eindpaal. Op zo’n 20 cm van de eindpaal knip je die af.

Bevestig een tweede stuk spandraad aan de eindpaal. Aan dat eindje hang je een spanner. Je kan dan de spandraad in de spanner brengen. Door te draaien aan de spanner span je de draad strak. Breng in totaal drie spandraden aan tussen de palen. Deze spandraden heb je niet nodig als je met een geprofileerde paal en bijhorende clips werkt.

De draad wordt opgespannen tussen twee spanstaven. Die bevestig je aan het begin en het eind van de omheining. Met enkele eindjes binddraad maak je de spanpalen vast aan de omheining enerzijds en aan de begin- en eindpaal anderzijds.

 

Betonboord

Een draadafsluiting kan gecombineerd worden met een betonnen boord. Ofwel plaats je de betonnen boord, met behulp van houders, tussen de palen, ofwel plaats je ze voor de palen. In beide gevallen is het het best dat je de betonboord wat ingraaft, en die ondersteunt met stabilisé. Reken minstens twee zakjes per lopende meter.

Let op: als de stabilisé op een te losse ondergrond ligt, heeft die eigenlijk geen ondersteunende functie. Het zou dan nutteloos zijn die aan te brengen. Daarom moet de ondergrond worden aangedamd. Dat kan met een handaandammer.

 

Draadpanelen

Draadpanelen zijn makkelijk te plaatsen. Ze worden met enkele klemmen vastgezet op de paal. De klemmen komen net onder de dwarsdraad van het raster, zo houden ze het paneel op. De onderste klem komt net boven de onderste dwarsdraad, zo kan het paneel ook niet naar boven schuiven. Let wel op: het type klem hangt af van het type paal.

 

Privacy

Met linten kan je ervoor zorgen dat de draadpanelen ook de wind wat tegenhouden en de nodige privacy kunnen bieden. Knip de linten op de juiste lengte. Weef ze in verticale stroken door de draad. Zowel bovenaan als onderaan zet je de linten vast met een klemmetje. Op die manier blijven ze stevig zitten.

 

Eventuele poort

Wie dat wil, kan ook een poort integreren in een draadafsluiting. Het correct plaatsen van een poort begint bij het perfect rechtop plaatsen van de paal waaraan de poort komt. Aan die paal kan je de dragende haken bevestigen waartussen je poort komt. Die haken kan je bijregelen, zodat de poort volledig recht hangt en perfect afsluit.